Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [15]Wat zal Ik u doen, o Efraim! wat zal Ik u doen, o Juda! dewijl uw weldadigheid is als een [16]morgenwolk, en als een vroegkomende dauw, die henengaat. 15. Alsof de Heere zeide: Hoe kan ik u anders doen dan Ik u dagelijks dreig? Hoe zou Ik u kunnen verschonen? Hier komt God weder tot de straf-predikatie, gelijk het gevolg van den tekst uitwijst. 16. Die haast opkomt en weder vergaat. Vergelijk onder hfdst.13 vs.3. God wil zeggen dat zij somtijds zich hielden en een schijn gaven alsof zij zich wilden bekeren, maar dat zelfs die schijn terstond weder verdween; zo ver was het vandaar, dat zij zich dadelijk zouden bekeren.